- bouwen
- {{bouwen}}{{/term}}I 〈onovergankelijk, overgankelijk werkwoord〉1 [construeren] build ⇒ construct, 〈oprichten〉 erect, 〈oprichten〉 put up♦voorbeelden:1 een feestje bouwen • give a partyspoorwegen bouwen • construct railwayseen theorie/zijn verwachting op iets bouwen • base a theory/one's expectations on somethingII 〈onovergankelijk werkwoord〉1 [+ op] [zich verlaten op] rely on ⇒ depend/count on♦voorbeelden:1 iemand waarop je kunt bouwen • someone you can rely/depend on
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.